Главная страница Случайная страница Разделы сайта АвтомобилиАстрономияБиологияГеографияДом и садДругие языкиДругоеИнформатикаИсторияКультураЛитератураЛогикаМатематикаМедицинаМеталлургияМеханикаОбразованиеОхрана трудаПедагогикаПолитикаПравоПсихологияРелигияРиторикаСоциологияСпортСтроительствоТехнологияТуризмФизикаФилософияФинансыХимияЧерчениеЭкологияЭкономикаЭлектроника |
💸 Как сделать бизнес проще, а карман толще?
Тот, кто работает в сфере услуг, знает — без ведения записи клиентов никуда. Мало того, что нужно видеть свое раписание, но и напоминать клиентам о визитах тоже.
Проблема в том, что средняя цена по рынку за такой сервис — 800 руб/мес или почти 15 000 руб за год. И это минимальный функционал.
Нашли самый бюджетный и оптимальный вариант: сервис VisitTime.⚡️ Для новых пользователей первый месяц бесплатно. А далее 290 руб/мес, это в 3 раза дешевле аналогов. За эту цену доступен весь функционал: напоминание о визитах, чаевые, предоплаты, общение с клиентами, переносы записей и так далее. ✅ Уйма гибких настроек, которые помогут вам зарабатывать больше и забыть про чувство «что-то мне нужно было сделать». Сомневаетесь? нажмите на текст, запустите чат-бота и убедитесь во всем сами! De onderdelen van de audio-cd
Onderdeel A: Nazeggen U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. Bijvoorbeeld: Een stem zegt: Eet smakelijk. En u zegt: Eet smakelijk. Probeer niet alleen de woorden, maar ook de manier van spreken precies na te doen. Spreek vlot en aarzel niet. U hoort op deze audio-cd 25 korte zinnen. Onderdeel B: Vragen U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. Bijvoorbeeld: Een stem zegt: Is een zoon een jongen of een meisje? En u zegt: een jongen of: jongen Of u hoort: Wat kan je drinken, water of brood? En u zegt: water U hoort op deze audio-cd 50 vragen. Onderdeel C: Nazeggen (hetzelfde als onderdeel A) U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na.
Bijvoorbeeld: Een stem zegt: Je kunt zelf kiezen. En u zegt: Je kunt zelf kiezen. U hoort op deze audio-cd 25 zinnen. Deze zinnen zijn langer dan de zinnen van onderdeel A. Onderdeel D: Tegenstellingen U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld: U hoort: aankleden Dan zegt u: uitkleden Of u hoort: achter Dan zegt u: voor U hoort op deze audio-cd 40 woorden. U oefent nu verder met dezelfde tegenstellingen. In het eerste deel van deze oefening hoorde u " aankleden" en u zei: " uitkleden". We doen het nu andersom. U hoort nu: uitkleden En zegt: aankleden En u hoort: voor En u zegt: achter U hoort op deze audio-cd 40 woorden. Onderdeel E: Verhalen navertellen U hoort een kort verhaal. U moet het verhaal navertellen. U krijgt daarvoor 30 seconden. Vertel zoveel mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan: Wie deden ermee? Wat gebeurde er? Waar was het? En: Hoe liep het af?
Op de audio-cd staan 20 oefenverhalen. Het zijn een ander soort verhalen dan de verhalen van het examen. De eerste oefenverhalen zijn gemakkelijk. Later worden ze moeilijker.
Onderdeel A: Nazeggen 1 Eet smakelijk. 2 Veel plezier. 3 Ik hou van jou. 4 Niet te geloven. 5 Geen probleem. 6 Dat is jammer 7 Hij komt eraan 8 Het was gezellig. 9 Ik snap het niet. 10 Dat vind ik leuk. 11 Ja, dat is goed. 12 Dat hangt er vanaf. 13 Dat meen je niet. 14 Kom je snel terug? 15 Rij je voorzichtig? 16 Als dat zou kunnen. 17 Wanneer zie ik je weer? 18 Tot de volgende keer. 19 Zou je dat wel willen? 20 Ik weet het niet meer. 21 Daar ben ik niet blij mee. 22 Doe je de groeten aan Hans? 23 Blijf maar lekker in bed. 24 Kom je me ophalen? 25 Geef mij de zomer maar.
Onderdeel B: Vragen 1 Is een zoon een jongen of een meisje? 2 Wat kan je drinken, water of brood? 3 Hoeveel benen heeft een mens? 4 Wat zwemt in de zee, een vis of een kat? 5 Wat is nat, de zon of de regen? 6 Januari, is dat een dag of een maand? 7 Een uur, hoeveel kwartier is dat? 8 Wat komt eerst, de middag of de avond? 9 Wat is zoet, thee met suiker of thee zonder suiker? 10 Wie is jonger, moeder of kind? 11 Welke dag komt eerst, vrijdag of donderdag? 12 Wat doe je eerst, slapen of wakker worden? 13 Hoe je noem je iemand die niet kan horen, doof of blind? 14 Hoeveel voeten heefteen mens? 15 Wat kan je doen met een mes, snijden of drinken? 16 Kan je met je voeten eten of lopen? 17 Wat komt eerst, woensdag of dinsdag? 18 Is een auto om te rijden of om te koken? 19 Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen? 20 Hoe noem je het gebouw waar kinderen les krijgen? 21 Wat is langer, een uur of een kwartier? 22 Wat is meer, tien of twintig? 23 Wat is sneller, een vliegtuig of een auto? 24 April, is dat een maand of een dag? 25 Hoeveel poten heeft een kat? 26 Wat is meer, honderd of duizend? 27 Wat komt eerst, de avond of de nacht? 28 Welke dag komt eerst, maandag of dinsdag? 29 Wie is ouder, moeder of kind? 30 Hoe noem je iemand die niet kan zien, doof of blind? 31 Als iets niet makkelijk is, dan is het.... 32 Wat kan je doen met een vork, drinken of eten? 33 Is een pan om te koken of te rijden? 34 Welke dag komt eerst, zondag of zaterdag? 35 Wie woont op een boerderij? 36 Wie is een meisje, een zoon of een dochter? 36 Wat is korter, een been of een arm? 37 Kan je met je oren praten of horen? 38 Wat is minder, vijftig of honderd? 39 Welke maand komt eerst, september of augustus? 40 Hoeveel armen heeft een mens? 41 Zondag, is dat een maand of een dag? 42 Wat is minder, tachtig of achthonderd? 43 Wat doe je met een auto, rijden of lopen? 44 Mei, is dat een dag of een maand? 45 Welke maand komt eerder, oktober of november? 46 Wat is sneller, een boot of een vliegtuig? 47 Waar woont een boer? 48 Wat is korter, een dag of een uur? 49 Wie is een man, moeder of vader? 50 Wat kan je doen met een kopje, drinken of snijden?
Onderdeel C: Nazeggen (hetzelfde als onderdeel A) 1 Je kunt zelf kiezen. 2 Wie is er aan de beurt? 3 Daar heb ik geen zin in. 4 Dat blijkt in de praktijk. 5 Je voelt je er prettig bij. 6 Dat is niet de bedoeling. 7 Dat is heel belangrijk. 8 Dat gaat zomaar niet. 9 Ik heb mijn best gedaan. 10 Hot was niet makkelijk. 11 Het was heel zwaar. 12 Dat blijkt in de praktijk. 13 De volgende keer betaal ik 14 Ik heb mijn plek gevonden. 15 Je leert het door het te doen 16 Dat kan iedereen wel zeggen. 17 Dat is vragen om problemen. 18 Daar heb ik nog nooit van gehoord. 19 Niet iedereen denkt daar zo over. 20 Daar gaan we de volgende les mee verder. 21 Verhuizen naar een ander land is een grote stap. 22 Mensen maken afspraken als ze bij elkaar op bezoek gaan. 23 Als je in Nederland aankomt, moetje helemaal opnieuw beginnen. 24 Je moet van het ene land naar het andere durven verhuizen. 25 De taal leer je niet alleen op school, je moet ook praten met andere mensen.
Onderdeel D: Tegenstellingen
Onderdeel E: Verhalen navertellen
|